Kinderen en kanker

Wat is het ergste wat ouders zich kunnen voorstellen?

De dood van hun kind. Gelukkig gebeurt het in onze tijd niet zo vaak dat kinderen in Nederland sterven. In de negentiende eeuw was dat anders. Toen konden ouders verwachten dat een aantal van hun kinderen de kinderziektes en andere besmettelijke ziektes niet zou overleven. Dat was natuurlijk ook toen een vreselijke verdriet, maar het kwam niet onverwacht.
Veel gezinnen verloren kinderen, vooral zuigelingen. In de periode 1861-1874 stierven volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 20,4 van de honderd levend geboren zuigelingen in hun eerste levensjaar (zie de publicatie zuigelingensterfte van het CBS).
Epidemieën van besmettelijke ziektes als cholera, pokken en tuberculose kostten ook veel oudere kinderen en volwassenen het leven. In de eenentwintigste eeuw sterven mensen nog maar zelden aan dit soort ziektes. Ook het aantal verkeersongelukken is sinds het midden van de
twintigste eeuw sterk teruggedrongen. Dit zijn natuurlijk allemaal zeer positieve ontwikkelingen, maar het betekent ook dat als een kind kanker krijgt en de dood opeens dichtbij komt, dit volkomen onverwacht is en als een grote schok komt.
De meeste mensen zullen het ook erger vinden als een kind kanker krijgt dan als er bij iemand van in de zestig kanker geconstateerd wordt. Iemand die wat ouder is, heeft in ieder geval de kans gekregen om te leven en zijn ouders zijn waarschijnlijk al overleden.
Die hoeven dit dus niet meer mee te maken.